Tekst volgens de oorspronkelijke uitgave door de
Gebroeders Hildernisse, Middelburg, gravure en druk Mouton & Co, Den Haag,
opgedragen aan Mr. H.J. Dijckmeester, Commissaris der Koningin in Zeeland.
Zeeuwsch Volkslied
Geen dierder plek voor ons op aard,
Geen oord ter wereld meer ons waard,
Dan, waar beschermd door dijk en duin,
Ons toelacht veld en bosch en tuin;
Waar steeds d' aloude Eendracht woont,
En welvaart 's landmans werk bekroont,
Waar klinkt des Leeuwen forsche stem:
"Ik worstel moedig en ontzwem!"
Het land, dat fier zijn zonen
prijst.
En ons met trotsch de namen wijst
Van Bestevaêr en Joost de Moor,
Die blinken zullen d'eeuwen door;
Waarvan in de historieblaên
De Evertsen en Bankert staan,
Dat immer hoog in eere houdt
Den onverschrokken Naerebout.
Gij, Zeeland, zijt ons eigen land,
We dulden hier geen vreemde hand,
Die over ons regeeren zou,
Aan onze vrijheid zijn wij trouw.
We hebben slechts één enk'le keus:
"Oranj'en Zeeland!", da's de leus!
Zoo blijven wij met hart en mond,
Met lijf en ziel: goed Zeeuwsch, goed rond.
Wapen en vlag van de huidige
gemeente Schouwen-Duiveland,
waarin alle vroegere gemeenten op Schouwen en op Duiveland zijn opgegaan. De meerman en
meermin komen voor in het wapen van Schouwen dat op het titelblad van het
Schouws Volkslied is afgebeeld.
Schouws Volkslied (c. 1920)
Woorden: J.A. Biermasz*, 1875 - 23 september 1945)
Muziek: C.A. Swenne (Sprang, 17 januari 1880 - Ouwerkerk, 1 februari 1953)
* De partituur vermeldt alleen 'Bz'. Volgens M.A.Swenne, zoon van componist
C.A.Swenne, betrof dit notaris Biermasz te Zierikzee. Hoogstwaarschijnlijk is
dit Jan Antohonie Biermasz,
1875 - 23 september 1945 ; als notaris gevestigd aan de Oude Haven D480, met het
telefoonabonneenummer 13 in 1915. In
de Archieven der Notarissen in Zeeland zijn inventarissen van hem bekend van
1908-1925.
Tekst volgens de oorspronkelijke uitgave door de Firma
A.C. de Mooij te Zierikzee
Schouwsch Volkslied
Kent Gij ons land, ons Schouwsche land,
Belaagd door water 't allen kant,
Het land, dat eeuwig lang 't geweld,
Met moed weerstond van Zee en Scheld',
Het land, dat wij met mannenmoed,
Met heel ons hart, met goed en bloed,
Het land, dat wij met eigen hand,
Behouden voor het Vaderland?
Geen schooner land dan 't Schouwse land
Wijl wij daar zijn in Godes hand;
Zijn wil maakt duin en dijken sterk,
Gezegend wordt door Hem ons werk.
De woeste zee, die ons omringt,
Hij is het, die ze steeds bedwingt;
De stormwind meet vergeefs zijn kracht
Met wat door ons tot stand gebracht.
Wij zijn het volk van 't Schouwse land,
Door taal en zeden nauw verwant,
Wij scharen ons, als waren w'één,
Om d'ouden, grijzen toren heen.
Hij rijst van ver uit 't golfgeklots
En staat daar, eeuwen, als een rots
Die met een ongebroken kracht
Houd over 't Schouwsche land de wacht!
Blijf één, blijf één, houdt moedig
stand,
O volk, dat aan het Schouwse strand,
Het pand bewaart dat, schoon en goed,
De trots van Nêêrland blijven moet!
Gedenk de woorden die de Leeuw
Sinds eeuwen brengt aan iedren Zeeuw;
Het schoone lied, dat nooit verstom',
"Ik worstel wel maar ik ontkom!"
Wapen en vlag van de voormalige gemeente
Zierikzee.
Zierikzees Volkslied
Woorden: waarschijnlijk C.A. Swenne (Sprang, 17 januari 1880 - Ouwerkerk, 1 februari 1953)
Muziek: M.A. Swenne (St. Philipsland, 30 maart 1910 - Zierikzee, 24 november
2007)
Tekst volgens de oorspronkelijke uitgave van Drukkerij
Senefelder, Amsterdam, aangeboden door de N.V. "Zierikzeesche Nieuwsbode"
Zierikzeesch Volkslied
Wij houden van ons stadje,
Ons dierbaar Zierikzee;
En wie het mocht kleineeren,
Wij doen daaraan niet mee.
Al is 't geen ville lumière,
Geen Londen of Berlijn,
Geen Amsterdam of Brussel,
Het mag er toch wel zijn.
Wij pronken met den toren,
In 't gansche land bekend;
Die spreekt tot alle tijden
Van Keldermans talent.
De beide Havenpoorten,
't Stadhuis, de Kleine Kerk,
Zijn onze trots en glorie
Als machtig menschenwerk.
Wij houden van ons stadje,
Ons dierbaar Zierikzee;
Wij leven er gelukkig,
Het ademt rust en vreê.
De vreemde, die zich aanmeldt,
Dien haalt men blijde in;
Wordt daad'lijk opgenomen
Als lid van 't groot gezin.
Wij leven er als buren,
Elk kent hier iedereen;
Elk mensch heeft er zijn vrienden,
Verlaten is er geen.
Is er verschil van inzicht,
Het deert den vreede niet,
Wij gunnen gaarne ruimte
Aan hem die 't anders ziet.
Wij houden van ons stadje,
Van onzen Schouwschen grond;
De kleine oude vesting
Waar onze wieg eens stond.
Wij blijven er voor strijden,
Zoolang onz' adem gaat;
Wij hopen er te rusten,
Als eens ons sterfuur slaat.